onder dak
Achterop de heide waar we eigenlijk niet hadden moeten wezen staat een caravan op een heuvel.
Het uitzicht is fantastisch. Over het ven heb je een doorkijkje naar de hei en kun je de zon zien ondergaan achter de maisvelden in de verte.
Op de laatste dag dat de schapen op zijn heide stonden vroeg ik de eigenaar wat hij met de caravan deed.
“Niets”, zei hij. “Hij staat al twee jaar leeg.”
Hij vertelde over de dorpsjeugd die er had huisgehouden, die alles had stukgeslagen en de gordijnen in de fik gestoken. Het was een verhaal van teleurstelling, verontwaardiging en verdriet.
Hij was er nadien nog 1 keer geweest, en had toen de deur afgesloten om er nooit meer te komen.
Ik vroeg of ik er misschien een maandje gebruik van mocht maken. Dan zou ik de caravan een beetje oplappen en lekker droog en warm de septembermaand doorstaan.
De man vond het een goed idee. Hij had zich zorgen lopen maken over mijn busje, of ik daar wel veilig was. Hij had iets vaderlijks, of eigenlijk, schoonvaderigs. Helaas had hij geen aantrekkelijke zoons.
De rondleiding door de caravan was niet hoopgevend.
Het losgerukte gasstel stond met een spiegel en resten van wit poeder midden op de bemodderde vloer, in de gordijnen zaten grote zwarte plekken en overal waren dingen afgerukt en neergesmeten. Alleen de vaasjes met plastic bloemen stonden nog keurig op hun plek.
Het ergste was de zware drukkende schimmellucht die er hing.
We zetten de ramen open, sloten de waterpomp aan en vertrokken.
Die avond was ik opgetogen.
Ik zou de caravan hip gaan restylen, met een grove planken vloer en wellicht een houtkachel. En overal kaarsen, want stroom was er niet. Ik mocht m volgend jaar ook gebruiken, had de man gezegd. Mijn nieuwe buitenverblijf…Ik zag het al helemaal voor me.
Om vuurtjes te stoken en bezoek ontvangen, de was op te hangen en de afwas te laten staan
Alle oranje beige bankjes en het koperbeslag zouden het veld ruimen. Ervoor in de plaats een boomstronk en een tafeltje.
Fijn om een vaste plek te hebben in Schapenland.
De volgende dag ging ik gewapend met de sleutel, een fles Andy, handschoenen, een rol vuilniszakken en een uitstekend humeur naar de caravan.
Van een afstand zag ik al dat ik niet alleen zou zijn.
De man en zijn vrouw, beiden dik in de zestig, stonden met rode hoofden bij de caravan.
Hij klopte de oranje-beige kussens, zij poetste het koper tot het weer glom.
Overduidelijk trots op het interieur hadden zij het zo goed en zo kwaad als ging weer in ere hersteld.
De moed zonk me in de schoenen.
Mijn herinrichtingsplan was al aan duigen gevallen voordat ik de caravan had betreden.
Voor de goede sier hielp ik het laatste beetje schoonmaken, om vervolgens alleen in de schimmellucht achter te blijven.
Mijn goede humeur had een stevige knauw gekregen.
De slaapkamer, die veloursgordijnen had in een onduidelijke kleur, bevatte een besmeurde matras waar het vocht uitdroop. Hier was de lucht echt niet te harden.
“Je kunt hier lekker je bed opmaken”, had de vrouw nog gezegd.
Ik moest er niet aan denken.
Ik pakte de vazen met kunstbloemen en werkte die met drie knusse vloerkleedjes, grootmoeders borduurwerk en de kristallen asbak in de slaapkamerkast. Daarna trok ik de deur dicht en zette er een stoel voor.
Zo, dat ruimde lekker op.
Daar zat ik dan.
Het was niet warmer dan buiten.
Het stonk er meer dan in mijn busje, zelfs meer dan wanneer Amy in de sloot had gezwommen en Muis in de schapekeutels had gezeten, wat die dag toevallig het geval was geweest.
Het was niet gezelliger dan in mijn busje.
En ik wilde er niet slapen.
Voor de vorm heb ik het er vier dagen uitgehouden.
“s Nachts sliep ik in mijn busje, overdag probeerde ik van de caravan te gaan houden.
Dat viel niet mee. Ik vond het er vies en zelfs een beetje eng.
Mijn verstand zei:”Dit is een dak boven je hoofd. Wat is een oranje-beige kussentje en een beetje muf nu in vergelijking tot koude tenen?”
Mijn gevoel zei:”Wegwezen!”
Toen de buren ook nog feest gingen vieren en de kalvermesterij verderop de beerput leegde hield ik het voor gezien.
Mijn ’schoonouders’ begrepen het gelukkig.
Ze gaven me een zelfgekweekte komkommer mee en riepen “Dag, tot volgend jaar!”
Nu sta ik op een zonnige heide. Het ruikt er fris en het is ’s nachts zo donker dat je alle sterren kunt zien.
Ik heb een beetje koude tenen maar heb net een kruik gemaakt.
Het is hier lekker stil.
Mijn busje is zo slecht nog niet.
Both comments and pings are currently closed.